Kunstenaar: Hans Melis
Locatie Geraniumstraat Lindenheuvel
“Zij vielen voor het zwarte goud in een der Limburgse mijnen”
Sinds Barbaradag 2000 staat hij er: koempel Sjeng, in brons uitgevoerd als eerbetoon aan al die mijnwerkers die in vroegere jaren de kolen naar boven hebben gebracht en ter nagedachtenis aan al die oud-koempels.
Dit monument werd op 4 december 2000 onthuld door Sjeng Ronckaerts (1916-2006). Het beeld is ook naar hem genoemd.
Sjeng heeft zich mede ingespannen om dit monument op Lindenheuvel te krijgen.
Initiatief
De bestuursleden van de Tiliadefeesten, Ernest Thissen en Henk Verberkt, opperden tijdens de vergaderingen voor de organisatie van het Geleense evenement `Meimaand Cultuurmaand` vaker de wens dat Lindenheuvel een herinneringsmonument moest krijgen dat verwees naar het mijnverleden.
Het was immers de wijk Lindenheuvel die speciaal werd gebouwd om al die mijnwerkers van heinde en verre, die in de staatsmijn Maurits gingen werken, met hun gezinnen te huisvesten.
Alle andere monumenten die zijn gerelateerd aan het Geleense mijnverleden staan om en nabij het Mauritspark, zoals het Barbarabeeld, het mozaïek en de twee grote reliëfs van Eugène Quanjel.
Lindenheuvel wilde een eigen mijnmonument. Deze wens werd ook kenbaar gemaakt bij het Geleens gemeentebestuur. In overleg met burgemeester Lurvink, wethouder Veenendaal en cultuurambtenaar Jan van de Berg werd uiteindelijk gekozen voor een beeld van een mijnwerker. Aan voorbeelden geen gebrek. In de hal van het Geleense gemeentehuis stond een bronzen mijnwerker, maar die wilde de gemeente Geleen niet kwijt.
In de voormalige loonhal van de staatsmijn Maurits stond vanaf 1979 weer de originele bronzen mijnwerker van Hans Melis uit 1952, maar ook DSM wilde hier geen afstand van doen. Goede raad was duur, maar zoals altijd komt er het bekende compromis. Besloten werd van de mijnwerker in de hal van het Geleens raadhuis een kopie te maken. Dit ging echter niet zomaar. Voordat men een nieuwe mal kon maken van de koempel, moest de “gemeentekoempel” eerst doormidden worden gezaagd. Toen pas was het mogelijk een kopie te maken. Hierna werd de “gemeentekoempel” weer aan elkaar gelast en hersteld. Het gieten van de Lindenheuvelse koempel Sjeng gebeurde in een Limburgse bronsgieterij. De nieuwe koempel werd ook steviger gemaakt. De kosten waren voor de gemeente Geleen.
Hierna was het zaak de juiste locatie te vinden. Zijn standplaats werd uiteindelijk het plantsoen aan de Geraniumstraat. Hier staat koempel Sjeng nu, midden in het plantsoen en staand op een betonnen console van de hand van Wil Niesten, kijkend naar de kerk en de Bloemenmarkt.
Onthulling
Piet Hendricks, redacteur van de Wijkkrant, schreef in januari 2001 het volgende sfeerverslag en kroop hierbij ook in de huid en gedachtewereld van de bronzen koempel Sjeng.
Koempel Sjeng onthult Koempel Sjeng.
Wedder nog kenjer, wie deks veer ze zaoge…
Zwart sjtonge de ouge deep onder de patsj.
Ze fitsde, haos ummer de ròk get gebaoge
En achde, vermeujd deks, neet ens op de pratsj.
De bronzen koempel hoorde Jeroen Ronckaerts, de kleinzoon van Sjeng Ronckaerts, wel maar zag hem niet. Dat kon ook niet, want hij stond nog onder het laken.
Over enkele minuten zouden burgemeester van Geleen en de burgemeester van Lindenheuvel, dhr. Ronckaerts, het laken verwijderen. In de kranten had gestaan, dat ze hem gezamenlijk zouden onthullen. Hij vond het allemaal erg spannend. Enkele uren eerder had hij nog met zijn gezicht in het gras gelegen. Toen hij eindelijk rechtop stond, hadden de initiatiefnemers, Henk Verberkt en Ernest Thissen, hem nog even gepoekeld, want hij moest schoon zijn als straks pastoor Smeets hem zou inzegenen.
Hij was ook wel een beetje trots op zich zelf. Eindelijk zou hij mogen pronken in de wijk die het meest recht had op een standbeeld van een mijnwerker. Zijn wijk Lindenheuvel kende in de Mauritstijd de meeste koelpieten. Zij hadden DSM en Geleen groot gemaakt. Mocht hij dan nu ook een beetje trots zijn!
Jeroen sprak zijn laatste zinnen…
Wedder nog kenjer, wie hieel lang geleje,
Hieel vreug in de mòrg, de koelbos hier voort…
Es noe de zon sjlieep, kump ze noats miee gereje
Mer toch, druimentaere, waor ´t of ich ze hoort.
De bronzen koempel/sjeng hoorde burgemeester Lurvink sportief zeggen ik vind dat er maar een persoon is, die dit beeld moet onthullen!
Sjeng, Sjeng, Sjeng hoorde hij wel meer dan honderd mensen roepen. Zouden er zoveel belangstellenden naar deze plechtigheid zijn gekomen. Sjeng Ronckaerts verwijderds het laken. Koempel Sjeng kneep zijn ogen dicht, hij werd verblind door de vele schijnwerpers die op hem waren gericht. Zo was hij nog nooit in het zonnetje gezet. Bij het zien van de vele mensen, kreeg hij tranen in de ogen. Toen de echte Sjeng hem ook nog toesprak, wat in heel Lindenheuvel te horen was en de harmonie Lindenheuvel speciaal voor hem het Limburgs volkslied speelde, werd het hem bijna teveel. Maar zijn vader had vroeger altijd gezegd± een echte mijnwerker moet zich vermannen. Hij sterkte zijn benen en met zijn hoofd fier rechtop, keek hij over de hoofden van de mensen naar de kerktoren. Hij hoorde iemand tegen zijn buurman fluisteren, volgens mij is de koempel sjeng in enkele minuten een beetje gegroeid. Ja, dat zou best kunnen, dacht de bronzen Sjeng. Ik ben trots dat ik hier eindelijk mag staan. Hier op deze plek, voel ik me thuis!
Van te voren was er in de parochiekerk van Lindenheuvel een Eucharistieviering geweest, die werd opgeluisterd door het Mannenkoor DSM Research. Bij het Barbaramonument in het Mauritspark volgden hierna de gebruikelijk plechtigheden die pasten bij de Barbaraviering op 4 december.
Na Barbara in het Mauritspark stond hierna Koempel Sjeng in Lindenheuvel in de schijnwerpers. De naam Sjeng ging tijdens de nazit in het Volkshoes nog vaak over de tong.
Ode aan Koempel Sjeng
Sinte Berbe – Sinterklaos en Koempel Sjeng
Tosje Sinte Berbe en Sinterklaos
Is ’t vief van twelf
Krigs te pekskes of ’n laeg daos
Es te det geluifs kump de res vanzelf
Dan hilt Sinterklaos weer zien moel
En sjteit Sinte Berbe nog ummer bie de koel
En Koempel Sjeng sjteit vlak bie hoes
Hae is ouch ech weer toes
Hae sjteit in ’t duuster te sjtraole
En noe maakt’ er naots meer kaole
Hae hoof neet meer te sjravele in ’t duuster
Hae sjteit bie ós in volle luuster
Mit zien gedoufde lamp aan de reem
’t Aoves in ’t Halogeen
Glück Auf
Piet Cremers, december 2000
Kunstenaar Hans Melis
De kunstenaar Johannes Eduard (Hans) Melis werd geboren in Tilburg op 3 juni 1925. Hij woonde en werkte in Tilburg, Keulen, tot 1930, Den Haag tot 1937, Oudenbosch tot 1939, Den Haag tot 1940, Rijswijk (Z-H) tot 1946, Den Haag tot 1947, Amsterdam tot 1948, Den Haag, sinds 1958 in St. John’s Newfoundland (Canada). Hij was leerling aan de Akademie voor Beeldende Kunsten in Den Haag onder leiding van B.M.A. Ingen Housz. Verder studeerde hij aan de Akademie d. B.K. te München onder leiding van Bernard Bleeker en later aan de Staatliche Kunst Hochschule te Dresden onder leiding van Otto Rost.
Melis vervaardigde beeldhouwwerken, tuinbeelden en reliëfs. Hij was lid van de Haagse Kunstkring en de Art Gallery Association of Newfoundland. Hij behaalde een eervolle vermelding voor zijn werk in Montreal en ontving eerste prijzen in 1958/1961 en 1966. Melis gaf les aan de Vrije Akademie en de H.I.V.O. in Den Haag en aan de Newfoundland Academy of Art en omstreeks 1970 aan de Art Studio Hans Melis.
Buitenkans
De opdracht van de Staatsmijnen om een beeld van de mijnwerker uit te beelden was voor de 25-jarige Melis een grote opdracht. De eerste contacten dateerden medio 1950. In augustus 1950 kreeg hij de opdracht en enkele maanden later was het kleimodel gereed. Na goedkeuring hiervan was het gipsmodel in december 1950 gereed en kon toen naar de bronsgieterij, de firma J.E. Stoxen in Leiden.
In juni 1951 werd het bronzen beeld reeds naar Limburg vervoerd. Ook het gipsen model ging mee, dat kon eventueel bij de jubileumoptocht worden gebruikt. Een maand later kwam het stenen voetstuk richting Heerlen. Op 8 mei 1952 werd het beeld aangeboden aan de directie namens het arbeiderspersoneel. De totale kosten waren zesduizend gulden.
Verhuizing
In 1969 stond het bronzen beeld nog steeds in de oude loonhal van de inmiddels uit bedrijf genomen staatsmijn Maurits. Medio juni 1969 was er geen plaats meer voor hem en werd de koempel, ondanks protesten van oud-mijnwerkers, overgebracht naar het mijnmuseum van de Staatsmijnen in kasteel Hoensbroek. Tien jaar later klopte het Geleens gemeentebestuur aan bij de directie van DSM met de vraag of de koempel weer mocht terugkeren naar Geleen. Dat gebeurde ook en in 1979 kwam er een bronzen mijnwerker in de nieuwbouw van het Geleens gemeentehuis. Het is echter niet de originele koempel uit 1952 die nu nog steeds in de hal van het voormalige gemeentehuis van Geleen staat. Die staat heden ten dage (weer) in de oude loonhal van de voormalige staatsmijn Maurits.
Het is ook niet bekend hoe dat tweede beeld in 1979 tot stand is gekomen. Waarschijnlijk een kopie met echter wel een afwijkende plaats van de mijnlamp aan zijn riem. Uit deze kopie is Koempel Sjeng weer “geboren.”
Hemelsbreed op enkele kilometers van elkaar heeft Geleen anno 2008 nu drie koempels als herinnering aan zijn roemrijk mijnverleden.
Harry Strijkers